Een vader diende in februari 2020 een klacht in bij de geschilleninstantie van skge. De huisarts heeft bij de behandeling van zijn 23-jarige zoon niet de juiste diagnose gesteld. De zoon overleed. De geschillencommissie deed in mei 2020 uitspraak.
De patiënt is in totaal drie keer door de huisarts gezien. De eerste keer omdat de patiënt al enige weken last had van hoesten en benauwdheid bij inspanning. De huisarts concludeerde dat er sprake was van longontsteking en schreef antibiotica voor.
Na drie weken kwam de patiënt terug. Hij had nog steeds hoestklachten. De huisarts stelde voor om een longfoto te laten maken. Als de infectie er nog zat, zou ze contact opnemen met de longarts, anders zou het herstel van de longen nog wat meer tijd nodig hebben. De longfoto liet geen bijzonderheden zien. De huisarts sprak met de patiënt af dat hij binnen twee weken terug zou komen als de klachten niet verbeterden.
Drie weken later kwam de patiënt voor de derde keer op het spreekuur. Hij hoestte nog steeds en was af en toe benauwd. Omdat hij vroeger puffers had gebruikt, stelde de huisarts voor om een longfunctieonderzoek te plannen. Mogelijk waren de astmaklachten uit het verleden actief geworden door de longontsteking. Ze schreef de patiënt een puffer voor.
Twee weken later kreeg de patiënt ernstige ademhalingsproblemen. Een dag later overleed hij in het ziekenhuis, waarschijnlijk ten gevolge van een longembolie.
De vader is van mening dat de longembolie had kunnen worden voorkomen als de huisarts verdere actie had ondernomen om de patiënt te laten behandelen. De huisarts is van mening dat zij steeds heeft gehandeld in overeenstemming met de geldende NHG-standaard. Anders handelen zou volgens haar niet tot een andere uitkomst hebben geleid.
Uitspraak
De geschillencommissie stelt vast dat de huisarts de diagnose longembolie heeft gemist. Het missen van de diagnose betekent echter niet dat de klacht gegrond is. Een klacht is pas gegrond als de wijze waarop de diagnose tot stand is gekomen in strijd is met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame beroepsgenoot mag worden verwacht. Omdat bij alle drie de consulten de verschijnselen voor longembolie niet direct aanwezig waren, was de huisarts daar niet op bedacht.
De commissie is wel van oordeel dat het beter zou zijn geweest als de huisarts een differentiaal diagnose had opgesteld en haar overwegingen helder in het dossier had genoteerd. Dit had haar handelen meer structuur gegeven en haar bewuster kunnen maken van wat er nog meer aan de hand zou kunnen zijn. De commissie kan niet vaststellen dat het verloop van de ziekte anders zou zijn geweest, als de huisarts de patiënt wel naar de longarts had verwezen. Gezien de ernst van de klachten zou dit immers geen spoedverwijzing zijn geweest. De commissie verklaart de klacht ongegrond.